Bericht van een Drascombe-overlevende

Behalve mijn schoonzoon, een neef en een toevallige collega ken ik geen Drascombe-schippers. Het water zoek ik juist om de stilte en de romantiek van het eenzaam avontuur. Maar als de ‘Berichten aan Drascombe-varenden’ tussen alle zakelijke post opduiken worden zij meteen verslonden. Je bespeurt toch even een gevoel van saamhorigheid. Zelfs de namenlijst wordt gespeld. Nu, op kerstavond, herinnert het je aan de genoegens van de zomer en vooral onder de redaktie van Vandersmissen heeft het heerlijk informele blaadje iets van het jongens-avontuur.

Zijn boeken haalden mij destijds over om het bezit van zo’n bootje na te jagen. Ik had geen ambitie om het kielzog van de heroïdische tochten die hij beschreef te zoeken. Maar het wad is hier vlakbij, de Lauwersmeer biedt wat beschutter water en een tochtje over de Friesche wateren leek ook mooi. HV overtuigde mij van de handzaamheid van de Drascombe’s, van hun relatieve veiligheid en dat je zeilen òf riemen òf een motortje (ik schaam nu al!) ter beschikking hebt leek welkom voor een ‘schipper’ met weinig zelfvertrouwen.

Hoewel in mijn eigen ogen behept met een redelijk overmoedig karakter, weet ik maar al te goed dat ik op een bootje zò verrast kan worden door een lichte onregelmatigheid, dat ik de schoot voor een ankerlijn, de mast voor die van een oploper, het westen voor het oosten en een golfje voor een strekdam aanzie: paniek dus. In mijn jonge jaren had ik een Lark, maar na een drie-weekse tocht over de Friese meren is die chinese klerenkast gezonken, der zeeën zat en versleten. Pas vijfentwintig jaar later kwam de lust weer boven en TIJ, een witte longboat, in ons bezit. Dat is inmiddels een jaar of zes geleden, maar het ziet er naar uit dat ik een eeuwige amateur zal blijven. Vooral sedert een schipbreuk met mijn ega op de Lauwersmeer is het relativerend vermogen te sterk ontwikkeld om mij nog in die sterke verhalen te kunnen verplaatsen: Over dat perfecte bestek, die trouwe scheepshond, het ter kooi gaan bij Beaufort 8 en de nachtelijke wake midden op de Euroroute in het Kanaal. Misschien is het goed om ook maar eens wat landrottenpraat te laten horen:

Ach ja, windkracht acht is prachtig! De romp vibreert, alle tuig staat als een snaargespannen, het water vliegt in groene gordijnen over je gele regenpak, kolkend schuim in de bun. Oktober. Witte strepen over ‘de Slenk’ tussen Oostmahom en Ezumazijl. We kruisen zwaar gereefd terug naar de haven. Een staak vooruit boven de schuimkopjes. Als de fok bak moet om door de wind te komen kun je je maatje niet beschreeuwen. Even een beklemde schoot en hopla… voor je het weet bubbelen de bellen uit je regenpak omhoog langs je neus’. Boot plat. De buikdennings zijn weggedreven voor je je laarzen uithebt.

Mijn eerste reaktie was, twee ronddrijvende korvijnagels te grijpen, maar daarmee had ik meteen de handen vol. Je probeert ander scheepsgerei aan te binden met een lijntje, ontdekt dat anker met ketting en lijn verdwenen zijn (slecht gestouwd en belegd natuurlijk) en begint dan een poging te doen om watertrappend de zeilen te bergen. Aan lij kun je de kop nog redelijk boven water houden, maar de romp danst voor je op en neer. Daar drijft je zware van Nelle en ginder de puts die je toch wel nodig denkt te hebben… Hoe krijgen we dit geval in hemelsnaam,overeind… vruchteloze pogingen. De golfslag drijft ons langzaam naar de lage wal, maar het is daar breed water.

De enkele kruisers die nog buiten zijn varen zwaaiend door. Een zwarte Cornish-crabber zien we pogingen doen om in de buurt te komen maar hij deinst toch terug voor de ondiepte. Dan zien we de bemanning in de verte spullen opvissen. De schrik, de slappe lach, een kort bekvechten over de schuldvraag en, na een half uurtje ploeteren, een nerveus klappertanden volgen elkaar op. Elke aktiviteit lijkt vruchteloos. Met deze teil vol water en overal tuig en lappen valt werkelijk niets aan te vangen.

Ik voel modder onder de voeten. Nu moet als de duvel dit schip gericht. Samen op het midzwaard en de mast tegen de storm in zien te krijgen. Het water is 16°C en alle kracht is uit mijn lijf verdwenen, maar Els heeft een natuurlijk isolatielaagje, die schijnt er nog even tegen te kunnen. Het zaakje komt recht. Dan loopt het midzwaard aan de grond. Hoe kom je in die kuip om de talie aan te halen en hou je tegelijkertijd de mast te lood. De boorden komen maar net boven water. Het lukt op een of andere wonderbaarlijke wijze. Nu kunnen we de boot hoger de plaat op krijgen maar van bergen kan geen sprake zijn tegen de rietkraag aan de lage wal. Ik durf deze dobber niet meer los te laten, onderkoeld zou ik ook in de ondiepte verdrinken. Els waadt naar de wal en komt waarachtig terug met de bemanning van de Crabber die achter een strekdam heeft aangelegd. Ze zijn gewapend met twee putsen. Het is een kwartiertje up-tempo hozen tegen de overkomende gofslag in voor de zwaardsleuf boven water blijft en het zielige zootje naar rustiger water verhaald kan worden.

Dan ben ik inmiddels strompelend naar de wal gesopt en zit aquamarijn-blauw te bibberen in een geleende groene pyama van een palingstroper die achter de rietkraag verscholen lag. Het heeft een uur geduurd voor ik er met kracht van jenever en tabak weer zover bovenop was, en de wind zover geluwd, dat we in de warme kajuit van de Crabber geloodsd konden worden om vandaaruit het verder verloop van de berging te volgen. Het stuurloze, onttakelde maar altijd nog elegante rompje kort achter het hek gebonden op sleeptouw naar Oostmahorn, dansend op de golftoppen. Goed dat er echte schippers en comfort-containers’ zijn in zo’n geval.

Zeker, er zijn van onze dagtochtjes ook verhalen te vertellen van een maan boven een spiegelend wad, over zeehondensnoetjes naast het boord, over dikke palingen die we in de schemer ophaalden. Maar de werkelijkheid rond zo’n dierbaar bootje is toch even anders dan de meeste penvoerders suggereren. Ik ben nog het meest tevreden als TIJ weer op zijn trailertje op het erf ligt te pronken.

Gunnar Daan

25.12.1990