Zwanenzang

Hij is een waterman; al sinds zijn jongensjaren
Zwierf hij over de Wijde Blik, het Wad, de Folkertsloot,
Maar nu zijn láátste schip voorgoed is weggevaren
Vraagt hij zich af: Is er nog léven na de boot? Al zou hij elke dag door bos en hei gaan draven;
Ontdekken dat de tuin ook heel wat vreugde bood;
En met het kleinkind in de zandbak graven;
Blijft toch de vraag: “Is er nog léven ná de boot? Hij kan nu, rustig thuis, een kruiswoordpuzzel maken,
Gapend voor de TV, met krant en poes op schoot;
Zal zelfs door het journaal niet opgewonden raken.
Is er dan eigenlijk nog léven na de boot? Met de opbrengst van het schip kan hij gaan potverteren,
En worden ingedeeld bij de top tien van Quote,
Hij zal daarmee – allicht – zijn buurman imponeren.
Tel uit je winst; is er nog léven ná de boot? Naschrift (elk nadeel heeft zijn voordeel): Geef toe: erg vrolijk word je hier niet van.
Toch is er troost, al klinkt het idioot.
Er is geen mens die nu nog zeggen kan:
“Kom kerel, dan verkoop je toch je boot”.