Paradise lost

De lucht boven Engelsmanplaat trilt. Door de kijker zie ik het reddingshuisje op zijn vier stelten een dansje maken in de knetterende zon. De Friese zeedijk in het zuiden is een blauwgrijze lijn waarboven hier en daar een kerktoren de ligging van een dorp verraad. Er staat een zwakke oostenwind.

Op de ebstroom glijden we zachtjes van Schier naar Nes op Ameland. We slingeren over het Wierummerwad, slalom­mend tussen staken en prikken. Onder de oostpunt van Ameland begint de stroom tegen te lopen. Tijd voor een tijstop. Alice en ik buigen ons over de kaart. De Hon, een zandvlakte op de oostpunt van Ameland lokt, al is het terra incognito. Een halfuur later schuift Nemo zachtjes in helder water vast op het strand. Beachen noemen de Engelsen dat, maar het woord stranden is veel te negatief voor deze vrijwillige actie.

De stilte is tastbaar. We klimmen een duintje op en overzien als ontdekkingsreizigers een mini­woestijn. Langs het witte zandstrand ontbreken alleen nog de wuivende palmen, maar verder is het onze privé Bountybeach. We zijn alleen. Drascombe­country in optima forma. Er zijn maar weinig plekken in Nederland waar je meer geïsoleerd bent dan hier. De stilte ligt over de Hon als een weldadig dekbed. Ik rommel wat in de boot. Alice maakt een rondje met Bijke onze volbloed Friese scheepshond. Het water rond de boot verdwijnt. We hebben nog een uur of drie Robinson Crusoë-bestaan in het vooruitzicht voordat we met de vloed door kunnen naar Nes.

Onze kleren hebben we in een bui van totale schaamteloos­heid allemaal uitgedaan. Er is hier immers niemand om je voor te schamen. We strekken ons uit op onze badlakens voor een zonnebad en vergeten niet om onze roomblanke ‘Kulturstreifen’, zoals ik ze door een Duitser ooit treffend hoorde omschrijven, flink in te vetten, vanavond willen we ook nog kunnen zitten. Dat gesmeer in de zon is lekker en brengt wellust boven die we moeilijk kunnen onderdrukken.

Op het moment dat we ons in deze paradijselijke eenzaamheid aan ontuchtige handelingen willen overgeven horen we geronk in de verte. We verwachten een motorboot te zien, maar het water is nog net zo leeg als het was. Ik schiet mijn zwembroek aan en klim op het duintje. Het geluid komt uit het noorden. Over het strand rijdt onmiskenbaar een tractor, de cabine is net zichtbaar en hij komt onze kant uit. Even later stopt er een wonderlijke combinatie. De trekker sleept een lange platte wagen achter zich aan waarop een paar dozijn vakantiegangers, de benen bungelend over de rand, een excursie maakt naar ons privéparadijs. Zeehondenexpres staat er op een groot bord. We hebben hier nog geen zeehond gezien, maar dat mag de pret niet drukken. Wij vormen een mooi substituut en worden bestookt met nieuwsgierige blikken en natuurlijk vragen. Bijke wordt onrustig van deze invasie en blaft de bezoekers onvriendelijk toe. Geen zeehonden geblaf. Inmiddels heeft een tweede expres zich bij de eerste gevoegd en zo’n vijftig badgasten staren nu wat verdwaast om zich heen. Niks te zien hier. Enigszins bedrukt klimmen de zeehonden­safarigangers na een klein kwartiertje weer op hun platte bakken. Ronkend draaien ze om en verdwijnen in een blauwe dieselwalm uit het zicht. We zwaaien ze niet na.

Als ze enkele minuten later niet meer te horen zijn, heeft de stilte een andere, onwezenlijke klank gekregen.

Ton Wegman