Kermisvaart

Het is bijna windstil. Bijliggend, met het Vuurtoreneiland aan bakboord en de IJdoornpolder aan stuurboord, bereid ik me voor op mijn vaartocht. Mijn nieuwe gps-je moet worden uitgeprobeerd en dan moet je echt gaan navigeren. Eerst een helder reisdoel formuleren dus, ook al ken ik dit water op m’n duimpje. Ik voer de V1 bij Marken in als eerste waypoint, daarna kijk ik wel verder wat weer en wind me bieden. Het weerbericht van twaalf uur meldt kans op een buitje, maar geeft geen windverwachting.

Waarom hebben we eigenlijk geen fatsoendelijk scheepvaartweerbericht? Een licht gevoel van boosheid overvalt me. Die prikkelbaarheid is een symptoom dat ik de hectiek van de afgelopen drukke werkweek nog niet kwijt ben. Varen is nu de boodschap. M’n kop lekker leeg laten waaien. Ik concentreer me op mijn omgeving. Het is zwoel en heiïg, prachtig Hollands licht. De horizon is verpakt in alle denkbare nuances grijs, in het zuiden lijkt de lucht soms gelig en in het noorden geven loodkleurige vegen aan waar regenbuien zitten. Sterns maken kabaal op de aanvliegroute naar hun nesten. Een dieselmotor in de verte zorgt voor een zachte lage grondtoon.

De wind brengt nauwelijks enige voortgang in de boot, ik rol de zeilen in en start het ijzeren grootzeil. Om te navigeren moet je een bestemming hebben, maar ook snelheid, voortgang die het doel dichtbij brengt, een mooi filosofisch gegeven waar ik een paar minuten over blijf peinzen, terwijl mijn motortje me over het vlakke Markermeer duwt. Het gps-je is een uitdagend nieuw speeltje. Gelukkig doet mijn stuurautomaatje het domme werk en blijft er genoeg tijd over om me te verwonderen over bearings, headings, satelite elevations en waypoints.

Als ik Uitdam, dat zich aftekent als een verzameling daken boven de dijk, dwars heb trekt er een bui in mijn richting. Uit voorzorg zet ik de buiskap op en trek mijn zeilpak aan, maar de regen laat nog even op zich wachten. De chipjes in mijn toverdoosje trekken zich van regenwolken niks aan en op het venstertje zie ik met voldoening dat ik Uitdam dwars heb, wat prettig is omdat ik Uitdam inderdaad dwars heb en niet Lauwersoog of Cadzand Bad en dat mijn speed 4.1 KTS is. Dan begint het te spetteren. Tijdens de bui breekt in het zuiden de zon door een gat in de bewolking en kleurt het water helder groen!
Kermis in de hel noemden we dat vroeger, want het is een feestelijke en verwarrende combinatie zon en regen.

Een kwartier later stopt de motor, want mijn tank is leeg. Ik dobber op het rimpelloze water, de regen is alweer gestopt. Dat schiet niet op brom ik en doe mijn zeilpak uit, trek de motor uit het water en begin de driehonderd meter die me van vluchthaven De Nes scheiden wrikkend te overbruggen. Wrikken is vandaag mijn laatste troefkaart uit het scala van voortstuwingsmogelijkheden. Het kost me een kwartier om de kleine vluchthaven te bereiken. Ik lift heen en terug naar Monnickendam met mijn 10 liter jerrycan.

Het is bijna 30 jaar geleden dat ik voor het laatst met de duim omhoog langs de weg stond, maar ik ben het nog niet verleerd en na een half uurtje laat ik tevreden de benzine in de tank klokken. Even later zit ik met mijn rug tegen het kajuitschot, terwijl Marken aan bakboord onder me langs glijdt.

Radio 4 staat zachtjes aan en een kop soep uit de thermoskan met een glas wijn smaakt me prima. Volendamse vis en friet heb ik mezelf als hoofdgerecht beloofd.

Wanneer ik de Gouwzee op wil draaien is het ineens druk om me heen, alle schippers willen blijkbaar voor het eten binnen zijn. Het is luidruchtig in Volendam. Nog voor ik de haven binnen ben kolkt de herrie om me heen. Langzaam draai ik een rondje in de haven op zoek naar een ligplaats. Langszij een verlaten motorboot meer ik af. Ik leg een briefje in de kuip dat ik binnen een half uur terug ben en loop de dijk op. Het vertrouwde beeld van slenterende toeristen op de dijk ontbreekt, Volendam viert kermis.

Alle cafés zijn open en hebben de geluidsinstallaties buitengezet met de volumeknop vol open. Ik loop door geluidsbellen van wisselende muziek. De helft van de kermisvierders kijkt glazig, vermoeidheid en dronkenschap eisen hun tol. De anderen zijn druk met elkaar in gesprek, wat een prestatie is gegeven de muziekale terreur op de achtergrond. Als niet-Volendammer lijk ik onzichtbaar. Contact maken en meefeesten is uitgesloten. Het is een onplezierige sensatie, dus trek ik me terug op mijn bootje met een portie kibbeling en patat.

Als ik in de zon met een glaasje wijn de gefrituurde hap naar binnen werk valt me op dat de souvenirwinkels op de dijk hun etalages met houten schotten hebben dichtgetimmerd. De nachten tijdens de kermis in Volendam zullen gedonder in de glazen geven, maar ik voel weinig lust om dat mee te maken.
De geluidsoverlast wordt me ook te erg, daarom laat ik het toetje – koffie bij Spaander – maar zitten. De unieke schilderijencollectie bij dit oude café-restaurant, waar ik altijd als ik in het dorp kom even naar ga kijken, zal er de volgende keer ook nog wel hangen.
Een beetje katterig, maar zo goed als nuchter, stuur ik de haven uit. Als ik omkijk zie ik een gigantische reuzenrad boven de rode pannendaken van het dorp uitsteken. Het dreigt als een demonische wals Volendam te verpletteren.

Het contrast had niet groter kunnen zijn. De stilte en de ruimte omarmen me als een warm moederlijf een zuigeling. De wind is gelukkig terug. De stuurautomaat kreunt zachtjes, schuimend zog schiet langs de boot. Met halve wind zeil ik op rompsnelheid terug naar huis.

Langzaam wordt het donker. Mijn gps geeft keurig positie, tijd, snelheid en peilingen door. De maan is vol, de hemel gespikkeld met duizenden sterren, de IJtoren staat waar hij moet staan, wat wil een mens nog meer?

Ton Wegman