Dabber Lowenna

Doordat we regelmatig een vakantiehuis bij Cocksdorp mogen gebruiken én het feit dat er (weer) een telg bijkomt ziet het er naar uit dat ik komende zomers meer tijd op Texel zal doorbrengen dan op zee.

Eén zomer probeerde ik het met een catamaran. Met een voor mij ongekende snelheid door het zeegat scheuren was even leuk, maar ik geloof dat traditionele (en in mijn ogen zeewaardiger) boten toch meer bij me passen. Het enige dat je verder door het Robbengat ziet varen is af en toe een eenzame Drascombe. Dus op het moment dat ik me realiseer dat ik een klein roei- zeilbootje nodig heb om daar in de buurt wat rond te scharrelen (en aan de overkant, op Vlieland, te picknicken) ligt een Drascombe voor de hand. Alleen zijn de meeste die ik zie wat aan de grote (en zware) kant. Wat ik zoek is een bootje dat daar voor anker kan en het liefst zelfs het strand op te trekken is. Een polyester spiegelsloepje van een tuig voorzien lijkt een optie, maar dan zie ik voor het eerst een Drascombe Dabber. Het lijkt een spiegelsloepje, maar dan met een ophaalbaar zwaard en een handzaam traditioneel tuig. De Scaffie spreekt me eigenlijk nog meer aan, maar de geringe diepgang van de Dabber geeft de doorslag: 20 cm met opgehaald zwaard en 250 kg zwaar. Dit is voor mij het ideale Texel bootje.

Omdat ik het bootje zonder zorgen ergens achter wil kunnen laten zoek ik er een die ik vooral als een gebruiksvoorwerp kan behandelen: hij moet technisch in orde zijn maar hoeft er niet spik en span uit te zien. In Nederland vind je niet zoveel Dabbers maar de wereld is groter en het zal niemand verbazen dat er veel meer in Engeland zijn. Al snel ben ik per email in contact met een aantal Dabber eigenaren die hun boot te koop hebben staan op de website van de Engelse Drascombevaarders. Ik maak, na verschillende emails met informatie en veel foto’s, een afspraak met Richard Weeks in Cornwall.

Drie weken later is het zover: vlak voor de kerstdagen glij ik in een geleende camper met een gemiddelde snelheid van 50 km per uur over een spekgladde weg naar Oostende. Daar nemen we de ferry naar Ramsgate. Eén van mijn dochters wil graag mee. Vooral als ik een dagje Londen in het reisschema opneem. De afspraak is simpel: twee nachten ergens onderweg in een koude camper slapen en twee nachten in een comfortabel Engels hotel. Dat beide hotels zich op loopafstand van een groot maritiem museum liggen blijkt later pas (maar is niet helemaal toevallig).

De eerste nacht slapen we in Greenwich. De volgende dag struint dochterlief de Londense winkelstraten af en bezoek ik het National Maritime Museum. Er is een, gezien het winterse weer, zeer toepasselijke tentoonstelling ‘The North-West Passage’ over de verschillende expedities die ondernomen zijn om een noordelijke passage te vinden tussen de Atlantische- en de Stille Oceaan. Veel verhalen over mannen die maandenlang voornamelijk vastzitten in het ijs. Wat vooral aardig is is dat ik even later elders in het museum een replica vindt van de sloep waarmee Ernest Shackleton nadat hij zijn schip kwijt was geraakt in 1906 zo’n 1000 zeemijl door ijszeeën vaart om hulp te halen voor zijn gestrande bemanning. Het gaat om een reddingssloep niet veel groter dan een Longboat waar met wat hout en canvas een soort dekje op getimmerd was.

Beneden in de hal vindt ik ook nog een kleine houten dagzeiler uit het pré-Drascombe tijdperk, een klein overnaads houten pleziervaartuigje. Om beter te kunnen zeilen was er een een ijzeren ballast kiel bij die met bouten onder het scheepje bevestigd kon worden. Om toch ondiepe kreken in te kunnen varen zeilde men het scheepje met kiel en al aan de grond om vervolgens de kielbouten los te draaien. De kiel bleef in de modder staan om later weer opgehaald te worden.

’s avonds verlaten we Londen en rijden door een wit Engeland. Het blijkt dat we in, ook voor Engelse begrippen, ongewoon slecht weer zitten. Iedereen wil Londen uit om ergens de kerstdagen door te brengen. Om 3 uur ’s nachts hebben we genoeg van de files, ijzel, sneeuw en mist en kruipen we ergens langs de snelweg in onze slaapzakken. De volgende ochtend vroeg hervatten we onze tocht en bereiken tegen het eind van de ochtend Cornwall. Daar worden we allerhartelijkst ontvangen door Richard Weeks. De Lowenna (want zo heet ze) blijkt in heel redelijke staat. Ik heb van te voren de checklist van Tim Pettigrew geprint (What to look for when purchasing a second hand Drascombe) en loop stap voor stap alle onderdelen na. De koop is snel gesloten. Begin van de middag rijden we met boot en trailer naar een klein familie hotel in Fallmouth.

De volgende morgen wandelen we naar het National Maritime Museum Cornwall. Dit museum is voor de liefhebber van kleine boten nog leuker dan dat in Greenwich: het museum is min of meer aan gewijd aan het kleine schip en heeft een behoorlijke collectie kleine schepen. Een van eerste schepen die we zien is een Wayfarer: een kleine open zeilboot van 4,85 m lengte. Het is Wanderer, de Wayfarer waarin Frank en Margret Dye in de zestiger en zeventiger jaren een aantal opmerkelijke reizen hebben gemaakt. Vanuit Schotland zeilden ze 650 zeemijl naar IJsland en een paar jaar later naar Noorwegen waar ze bijna tot de poolcirkel kwamen. Het bootje is net zo lang als de Dabber die we zojuist gekocht hebben. En net als in de Dabber kun je er net in liggen. We treffen een enthousiaste vrijwilliger die ons verteld dat ze inderdaad op de bodem van het bootje sliepen. Als het echt stormde trokken ze er een zeil overheen en wachten af tot het over ging. Op het scheepje staan een ansichtkaart en een kerstkaart. Het blijkt dat de voormalige inmiddels bejaarde, eigenaren het scheepje nog steeds af en toe opzoeken en het regelmatig een kaartje sturen!

Frank en Margret Dye maakten hun tochten in hun kleine bootje nog vrijwillig. Iets verder op staat het voormalige bijbootje van de familie Robertson. In dit bootje dobberden 4 volwassenen en 2 kinderen meer dan een maand over de stille oceaan. Ik heb ooit een boek over deze tocht gelezen en weet dat het nooit meer helemaal goed gekomen is tussen de verschillende familieleden. Zoals alle drascombevaarders vast wel weten iets om over na te denken voor je met je hele familie in een te kleine boot een iets te groot vaarwater kiest!

Ik begrijp van mijn gids dat ook dit bootje af en toe nog door de vorige eigenaars bezocht wordt. Onlangs nog door één van de twee kinderen die het aan zijn nageslacht wilde laten zien.

Als we verder praten over de zee en je kansen als je je schip verlaat voor een reddingsvlot (niet te snel doen!) blijkt dat mijn gids een voormalig reddingsboot bemanningslid is en dienst had tijdens de storm in het kanaal tijdens de Fastnetrace in 1956. Dat is de storm waar K. Allard Coles meer dan de helft van zijn beroemde boek ‘Zwaar Weer Zeilen’ op gebaseerd heeft! ‘We zijn druk in de weer geweest die nacht. merkt hij, heel engels, droog op. Zo komt de geschiedenis wel heel dichtbij in Fallmouth. Iets te snel werken we de rest van dit museum door. We hebben de laatste ferry die voor de kerstdagen vanaf Ramsgate terugvaart geboekt en het is nog steeds erg glad op de weg.

Terug in Amsterdam lees ik op internet het verslag van de kortste dag tocht. Wat een koud avontuur. Als het even gaat dooien hijs ik de Lowenna het water in en roei haar naar haar voorlopige ligplaats. Roeiend door de gracht heb ik het eerder te warm dan te koud en denk ik aan het winterse vaartochtje op het wad. Eerst maar eens in de zomer proberen…

Amsterdam, februari 2010
Michiel van Dijk
Dabber Lowenna