’t Is zomer 2008. Na weken stabiel zomerweer is er de afgelopen week meer water gevallen dan anders in een maand. Als ik met een druilerig regentje de Kralingse- plas verlaat zijn de vooruitzichten nog steeds weinig opwekkend. West-zuidwest 6 tot 7 met kans op windstoten. Ik heb plannen voor een rondje Zeeland. Via Oosterschelde buitenom naar de Westerschelde en daar naar de droogvallende haventjes van Walsoorden en Paal en via Tholen weer terug.
In de Parksluizen zet ik de mast weer rechtop en wonder boven wonder klaart het op als ik de Nieuwe Maas op vaar. Met een dikke bakstagwind bakboord uit richting Dordrecht. Ook de Noord en de Rietbaan zijn bezeild en rond vijf uur maak ik achter de Boombrug de touwtjes vast. De dagen daarna kennen slechts drie windsterkten, hard, te hard en Heere, Heere laat het ophouden. Met horten en stoten worstel ik me op fok en druil tegen wind en regen in naar de Volkeraksluizen. Tussentijds overnachtend in Strijen-sas en Willemstad. Dan opeens is het mooie zomerweer terug en verlaat ik met nog wel 30 jachten op zaterdagochtend met een lopend oostenwindje de Volkeraksluis.
Na de sluis veel motorgeweld om, vaak met de zeilen bij, zo snel mogelijk weer bij de Krammersluizen te zijn.
Ik onthaast me door de, veel mooiere, zuid-oever van de Krammer op te zoeken en zeil langs de prachtige Slikken van de Heen naar de sluizen. Het is in de namiddag als ik de sluis achter me laat en het Zijpe op zeil. Het ooit zo onstuimige Zijpe van m‘n jeugd, met bij springtij zo’n 5 tot 6 knopen stroom blakert zich nu rimpelloos in de late middagzon. Het is bijna eb als ik de Krabbenkreek in drijf. Was ik vroeger met m‘n diep stekende boot na een mijltje al gedwongen de haven van Sint-Annaland aan te lopen, nu kan ik, wat een luxe, tussen de droog vallende platen door tot aan St. Philipsland.
Ik geniet van de vogelrijkdom. Drukdoende scholeksters, maaiende kluten, plevieren, steltlopers. Een compleet Verkadeplaatje!
Vlak buiten de haven van St. Philipsland laat ik het anker(tje) vallen, ontkurk een fles, pak de kijker, maak een toastje en kom langzaam in het stadium die een mens doet zeggen: zo is het leven waard om geleefd te worden. Als het vloeistofniveau in de fles zo,n beetje de onderkant van het etiket heeft bereikt wordt de rust wreed verstoort door de gesel des tijds: het mobieltje. Vrienden die de Dwaalgast nog nooit hebben gezien liggen met hun boot op de Grevelingen. Waar lig je en zullen we even wat komen drinken? Met de auto zijn we binnen een half-uurtje bij je! Het zijn schatten van mensen en omdat ik vriendschap als een werkwoord beschouw zeg ik LEUK en ga ankerop. ’t Is al een paar uur over laag als ik, naast een trapje aan de loswal vastmaak. Aan een paar inheemse jongetjes vraag ik of het hier droog valt en of er geen rotzooi op de bodem ligt. Niewor m‘neer allin doar achterin leit een brommer. Ze helpen nog even de lange lijnen om een bolder te leggen en vrijwel meteen daalt de visite het trapje af. ’t Wordt heel gezellig. We offeren behoorlijk aan Bacchus en rond een uur of half twaaf rol ik m‘n kooi in.
Ik lig nog maar net als er knalharde “muziek” over het water knettert. Een ongelooflijke harde discostamper. Op straaljagersterkte, met dreunende bassen en met zo,n 120 beats per minuut. In de veronderstelling dat het een auto is en dat het geluid zo wel zal wegsterven druk ik m‘n hoofd in het kussen en wacht af. Nee dus! St, Philipsland heeft dus echt een disco! Nog een kwartier en dan breekt de Dag des Heeren aan in een gemeente waar naar ik weet uitsluitend de Taale Kanaans wordt gesproken. Opgegroeid in een milieu waar op zondag de haan bij de kippen werd weggehaald ga ik er vanuit dat deze tortuur klokslag twaalf dus wel zal ophouden. Alweer, nee dus!
Met m‘n handen op m‘n oren zak ik uiteindelijk weg in een soort halfslaap. Rond een uur of drie hoor ik, naast de aanhoudende takkeherrie een wat schurend geluid onder de boot. Ik slaap in de bakboordskooi, veer op en als ik me naar het midden van de boot verplaats kantelt de Dwaalgast naar stuurboord. Ik schrik me rot! Meteen weer terug naar bak. Ook de boot komt weer terug. Gelukkig zit het deurtje van de Drifter ook aan bak en kan ik als een koorddanser over dezelfde boeg liggend voorzichtig naar buiten kruipen. Ik schijn met de zaklantaarn in het rond. Aan stuurboord een vijf meter hoge stinkende kademuur dik begroeid met japanse oesters. Op de plek waar zojuist de mast tegen aan is geklapt zit een deuk in het oesterbed. Aan bakboord schijn ik in het water en zie op de donkerbruine bodem een bed van fietsen liggen waarin de kiel zich heeft genestelt. Hij is fijn, zeggen ze dan in Rotterdam. Naar schatting over een uur of twee zal het water op z,n laagst zijn. Tot dat de kiel zich stabiel in de spaken, velgen, trappers en sturen te rusten heeft gelegd rest me niets anders dan zonder te bewegen op de kuipbank te blijven zitten. Het zal ongeveer een uur of vier zijn als de muziek het voor “gezien” houdt en overgaat in het gegil en geroep van aangeschoten jongelui met de bijbehorende slaande autodeuren en gierende scooters. Als ook dit geluid langzaam aan het wegsterven is komt een jong stel langs de kade aanslenteren. Zijn ze stoned, dronken of aan de pillen? Giegelend gaan ze op een meter of vijf boven m‘n hoofd, met hun benen schommelend over de rand op de kade zitten. Goeienacht zeg ik en vraag: was het gezellig? Is het de aanblik van een bejaarde hippie of de thuishaven Rotterdam op de spiegel die de tegenvraag bepaald? Hij luidt in ieder geval: hep u misschien nog wat te blowen?
Ik leg uit dat ik ze helaas teleur moet stellen maar ook dat ik moeilijk van m‘n plekje kan. Ze lachen wat schaapachtig en gaan, aan de stand van hun benen te zien achterover op de kade liggen. Ik verzink wat in gepeins tot dat ik opnieuw rithmische geluiden hoor. Deze keer wat minder samenhangend en geen 120 beats per minuut. Aan het bewegen van de benen zie ik dat ze bijbel bij Levithicus hebben dichtgeslagen maar dat die bij het Hooglied open ligt. Alle kwellingen van deze nacht zouden hun uitweg vinden als ik nu zou roepen: Zijn jullie een haartje beSODOMieterd. Maar ik sta op en bemerk dat de boot zich onder een hoek van een graad of twintig stabiel heeft ingegraven. Ik kruip in m‘n kooi en bedenk voor dat ik ga dromen van zondvloed en het einde der tijden dat dit waargebeurde verhaal rijp is voor de verhalenwedstrijd van de NKDE.
Leo van der Wal
Drifter Dwaalgast