“Riddle of the Sands” op de westkust van Zweden

Scherend langs de Scheren

“Rrrwaaaaaaoooooow”, een speedboat als een Boeing 747 duikt op van achter een eilandje en beschrijft een bocht naar ons toe. Een DC 10 en een Airbus volgen in zijn kielzog. De afstand van een halve mijl wordt in veertig seconden overbrugd en de drie gevaarten daveren op enkele tientallen meters langs ons heen. Zoggolven van een meter smijten ons tweemastertje alle kanten uit. Strakke smoelen in de stuurcabines op de bovenste dekken kijken niet opzij, noch achterom, maar turen langs de rechte lijn naar de volgende bocht. Het lawaai sterft langzaam weg. Maar daar nadert alweer een volgende ….

Wij passeerden zojuist de doorgang tussen het eiland Orust en het schiereiland Bokenäset op de westkust van Zweden. Een kwartier eerder had ik nog in het logboek genoteerd: “Fascinerend hoe leeg het hier is: geen of nauwelijks andere schepen. Op dit moment geen enkele andere zeiler, op prachtig water en met (nu) een lekker windje. Niets dan schitterende eilanden“. Maar via die doorgang kwamen we op een soort verkeersweg terecht die langs de kust voert van Oslo naar Göteborg. Een beschutte zeeroute, tussen de duizenden eilanden en rotspunten, door smalle vaarwaters achter de grotere eilanden langs, met dan weer een stukje over open zee (het Kattegat). Die route is druk bevaren door grote zeil-, maar vooral motorjachten, waarvan vele uitgerust zijn met een enorm motorvermogen.

Zweden ….: wij wilden er al zo lang naartoe, maar steeds kwam het er niet van. Ook dit jaar was het weer moeilijk. Wij konden pas vertrekken na de Koninklijke-Holland Beker roeiwedstrijden op 11 juli, omdat ik die organiseer. En begin augustus wilden wij terug zijn om de training voor de World Rowing Masters in Hamburg op te pakken. Dus we hadden met grote moeite drie weken geplanned. Zoals bekend, vervoeren wij onze coaster Riddle of the Sands gemakkelijk per trailer achter de auto. Dus zoefden wij in twee dagen naar Ljungskile, een klein jachthaventje zo’n dertig mijl noord van Göteborg. Het is een heel eind rijden, maar dan heb je ook wat ….

Zoals vele Drascombe-zeilers, bevangt ook ons in de zomervakantie een ernstige vorm van mensenschuwheid. De Vliegende Hollander is ons ideaal: “Sinds talloze jaren, van Texel gevaren, doorklieft hij de zee. En nimmer bezocht, op zijn heilloze tocht, hij haven of ree …”. Havens zijn inderdaad uitsluitend voor het aanvullen van victualiën en water. De overnachtingen geschieden voor anker. Andere schepen worden zoveel mogelijk gemeden, behalve als het Drascombe-vrienden zijn, in zo’n gezellige losse vloot. Asociaal? Misschien, maar wij ervaren het als een verademing temidden van een jaar druk sociaal verkeer en gezelschapsverband, door-de-week met werk, in de weekends met roeien.

Dit jaar gingen we dus weer eens geheel in ons eentje. Wij lieten Riddle te water op een knus trailerhellinkje en constateerden meteen dat er maar een tijverschil van 20-30 cm was. Ondanks dat je hier dicht onder de “kop” van het Kattegat zit, dus met een open en brede verbinding met de Noordzee, heerst er geen hoog- en laagwater zoals wij dat kennen op het Nederlandse en Duitse wad en in bv. de Halligen, het prachtige waddengebied west van Sleeswijk Holstein. Door geofysische factoren is het gebied tussen zuidwest Noorwegen en Esbjerg – en dus ook de ingang van het Kattegat zeer getijdeluw. Daarom nauwelijks stroom en nauwelijks zorg over de waterdiepte bij het ankeren: “Raken we vannacht vast? Hoe laat komen we weer los?”. Maar ook geen welkome steun in de rug bij een fors stuk kruisen tegen de wind en geen leuk puzzelwerk als: “Hoe laat moeten we op dat punt zijn voordat het tij keert?”.

Wij beschikten over steen-oude, geleende kaarten en deze zouden nog wel bruikbaar zijn geweest, want anders dan bij ons, verandert er aan de diepten van het vaarwater vrijwel niets: rotsen “wandelen” niet, zoals zandbanken. Maar wij kochten ter plaatse toch zo spoedig mogelijk een nieuwe kaartenset omdat het formaat daarvan veel handzamer was en omdat wij verwachtten dat er zeehonden- en vogel-reservaten bijgekomen zouden zijn. Dat laatste was niet het geval, want – wat bleek? – zeehonden komen daar nauwelijks voor en ook de zeevogelstand is heel anders dan bij ons. Een logisch gevolg van het nagenoeg ontbreken van eb en vloed, met alle fourageermogelijkheden van dien.

Ook hadden wij twee boeken gekocht: de “Vaarwijzer Scandinavië en de Oostzee” van René Vleut en “Naturhäfen und Ankerplätze West-Schweden” van Gerti und Harm Clauszen. Eerstgenoemde uitgave is natuurlijk tamelijk grootschalig: het omvat de Duitse Bocht, heel Denemarken, de Duitse noordkust, heel Zweden en het grootste deel van de Noorse kust. Daardoor blijft het tamelijk aan de oppervlakte en behandelt het alleen de populaire routes. Detailgegevens zijn vrij summier, maar over-all bevat het bruikbare en soms interessante informatie.

“Naturhäfen” bleek zeer nuttig omdat het juist die ankerplaatsen bevatte waar wij absoluut niet wilden verblijven. Het vermeldt namelijk enkele van de mooiste natuurlijke overnachtingsplaatsen maar deze bleken overvol te liggen met jachten, soms hutje-mudje op elkaar afgemeerd, zodat men zich kan afvragen wat je nog aan de natuur kunt beleven. Om van enige privacy maar te zwijgen… Hier moet ik wel vermelden, dat wij er zeilden in het hoogseizoen. Ongetwijfeld is het in mei/juni of in september stiller.

Het zeilgebied is dus prachtig! Van Göteborg tot onder Oslo ligt de kust bezaaid met grote en kleine eilanden. Soms maar een enkele rij, zodat de zee bij westenwind tamelijk vrij spel heeft en je goed moet zoeken om nog enige beschutting te vinden. Maar vaak ligt er een veelvoud van eilandjes, waartussen altijd beschutte lig- en ankerplaatsen te vinden zijn. Veelal lopen er beschutte routes achter de eilanden langs. De meer naar binnen gelegen en grotere eilanden zijn vaak hoog en rotsig, dichtbegroeid met bossen. De echte Scheren zijn de buitenste eilanden, soms niet meer dan kale rotsen, vaak bolrond en glad afgeslepen door de vroegere gletschers en later door duizenden jaren polijstend zeewater. De grootste eilanden zijn uiteraard vaak bewoond of semi-bewoond door zomergasten. Elke Zweed lijkt tenminste een zomerhuisje te bezitten, vaak op de meest afgelegen plaats. Veel van die zomerhuisjes leken ons overigens leeg te staan, of ze werden alleen in het weekend gebruikt.

De navigatie lijkt uit deze beschrijving wellicht heel gemakkelijk: duidelijke eilanden, nauwelijks zandbanken, geen getijden. Maar het valt tegen, doordat de eilanden zó talrijk zijn en – met al dat groen – weinig herkenningspunten bieden. Ook liggen er verraderlijke rotsen soms dicht onder water en vaak niet betond. De betonning is überhaupt vrij schaars: alleen de hoofdroutes zijn goed aangegeven, maar de zeiler die zoekt naar de kleine, boeiende doorgangen en vaarwaters, moet goed uitkijken en de kaart nauwkeurig bestuderen. Een vlekje kleiner dan een vliegepoepje, kan een venijnig scherpe rotspunt aangeven, zonder dat iemand daar een baken of boei bij heeft geplaatst. Wij spraken in een haven een Nederlander, die zijn kiel half van zijn schip had gescheurd doordat hij – zo bezwoer hij – in de vaargeul op een rotspunt was gevaren en dat op klaarlichte dag.

Aan de buitenkant, dus (half) op zee, is het al even goed uitkijken geblazen. De hoofdroute is goed aangegeven, maar daardoorheen trekt een lange stoet schepen, de meeste met hoge snelheid. Dus vaart de echte zeiler tussen de Scheren naar buiten. In de doorgangen liggen rotsige ondiepten, die meestal geen betonning kennen. Wel staan ze op de kaart, maar ook daarbij is het: goed bestuderen en verrekt goed weten waar je zit! Wij troffen overwegend rustig weer, maar met windkracht 6 of 7, veel zeegang en grote snelheid vereist het de grootste alertheid om de positie precies bij te houden. De goeie ouwe kruispeiling is nog wel eens moeilijk te nemen, door het ontbreken van duidelijke walmerken. Ik moet bekennen, dat het bezit van een klein handheld GPSje, behalve leuk speelgoed, ons ook meermalen een comfortabele steun bij de plaatsbepaling gaf.

Het was heerlijk om een eind in zee te steken en dan parallel aan de kust te varen. Daar was geen verkeer, slechts water en wind en een prachtig uitzicht op een afwisselende en groene kust. Aan het eind van de middag was het spannend om naar de eilanden terug te varen teneinde een veelbelovende ankerplek voor de nacht op te zoeken. Dán de juiste doorvaart tussen de Scylla’s en Charibdissen te vinden, was een uitdaging die de beloning met een borrel verdiende!

In sommige opzichten vielen de Zweden ons wat tegen. Ten eerste verbaasde ons hun voorliefde voor grote, snelle en luidruchtige motorjachten en speedboten. Ook de zeiljachten varen veelal op de motor langs de kust. Is het niet geheel bezeild, dan wordt er so wie so gemotord. Vóór de wind wordt eventueel een zeiltje bijgezet. Zelfs op volle zee met prachtig zeilweer zagen wij mooie jachten onverstoorbaar op hun motor van A naar B knorren.

Ten tweede zijn de Zweden niet erg toeschietelijk: als je al eens in een haven komt, steekt niemand een poot uit om je lijnen aan te pakken en kijkt men het liefst langs je heen. Alleen Duitsers en Denen maken nog wel eens een behulpzaam gebaar als je noodgedwongen naast hen wilt liggen; de gemiddelde Zweed blijft kalm zitten en kijkt een andere kant uit. Als je ze daarentegen rechtstreeks aanspreekt, blijken het vaak heel prettige mensen te zijn.

Nog even over de manieren van de snelvarende motorschippers. Merkwaardig is hun voorliefde om heel dicht langs te komen varen. Zo kwamen wij op een rustig stuk open water een zeiljachtje tegen. Dat stuurde, kennelijk om ons van nabij te kunnen zien, vrij dicht langs ons. Op nog geen dertig meter afstand passeerden wij elkaar. Zij waren wèl toeschietelijk: op beide schepen werd de hand als groet geheven. Op dat moment kwam er een speedboot met een lengte van een meter of twaalf, met bovendek en brug, op volle snelheid aanvaren en schoot tussen de beide jachten door, met aan elke kant ca tien meter ruimte. Het boegwater spatte tegen de zeilen van beide boten op – en een paar seconden later hielden beide bemanningen zich aan hun steigerende jachtjes vast toen de deining hen bereikte. De passant was toen al honderd meter verder en keek op noch om. Je snapt als zeiler niet wat dáár nu de zin van is.

Voordeel is, dat tegen etenstijd het verkeer afneemt. Velen zoeken een haven op, of een van de talloze natuurhavens. Anderen zoeken een mooi plekje voor de nacht in de vrije natuur, op een van de ontelbare rustige plekjes aan de vaste wal of aan een eilandje. De Zweed overnacht anders dan wij dat kennen: hij ankert liever niet, maar maakt zich vast aan een of meer rotsen. Die lenen zich daar op veel plaatsen goed voor, want veel rotsen rijzen verticaal uit het water en ook onder water gaat ’t verticaal de diepte in. De gemiddelde Zweed prefereert het om tegen een stuk graniet af te meren. Hetzij met de kop op de wal en een hekanker uitgebracht in diep water; òf zelfs opzij, met dikke stootwillen en dan voor en achter een lijn naar de wal. In de rotsen wordt dan een pin getimmerd; we hebben vaak het geluid van ijzer op ijzer gehoord als iemand een stuk metaal in een rots aan ’t timmeren was. Op bijna alle aantrekkelijke afmeerplaatsen staan dus al pinnen geslagen, want die krijg je er nooit meer uit en je laat ze dus zitten. Het was een leuk spelletje om, varend langs een lege maar aantrekkelijke rots, te doen wie het eerst de pinnen zag, die daar onontkoombaar al zitten. Vaak waren zij te herkennen aan een spoor van roest, dat van zo’n oude pin langs de rots omlaag loopt.

Het nadeel van zo vastmaken lijkt ons, dat als de wind draait en het schip gefixeerd ligt, de bries in de kajuit waait. En – erger – je kunt vervelend aan lagerwal komen te liggen. Gewend als wij zijn aan het Wad, de Engelse zuidkust, Schotland, Duitsland en Denemarken, prefereren wij te ankeren, waarbij het schip kan zwaaien als de omstandigheden wijzigen. Dit bleek ook op de meeste plaatsen heel goed mogelijk: soms op flinke diepte, blijkt er toch goede ankergrond te zijn. Wij hebben maar één avond een probleem gehad: na het ankeren op een idyllisch plekje aan een diepe zee-arm bleek de grond daar zó papperig, dat wij telkens het anker moeiteloos naar ons toetrokken; ook een tweede anker hielp niet. Tenslotte konden wij naar een nabijgelegen plaats tussen de rotsen roeien (gelukkig kan dat in een Drascombe!) en daar bleken pinnen in de rotswand te staan precies op de juiste plekken. Dus gingen wij ook een nachtje aan de pin.

Ons ankergerei bestaat altijd uit een Danforth op de boeg en een extra achter de hand, met een 35 m lange tros. Ook hebben wij in Schotland geleerd, dat het handig is om nog een langere (75 m) dunne maar zeer sterke lijn voorhanden te hebben om verbindingen met de wal over grotere afstand tot stand te brengen. Wel hadden wij enkele pinnen bij ons, maar omdat wij een bijbehorende hamer vergeten hadden, zouden we daar niet veel aan gehad hebben. Wij bleken gelukkig ook prima zònder te kunnen. De weinige keren, dat wij lijnen op de wal uitbrachten, konden wij die bevestigen rond een rotspunt, of aan een boom, of aan een reeds aanwezige pin.

Veel aantrekkelijke verblijfplaatsen aan de kust zijn uiteraard al ingenomen door zomerhuisjes. Niet alleen onze behoefte aan privacy, maar ook het Allemansrecht gebiedt deze plekken te mijden. Dit eeuwenoude gewoonterecht houdt in, dat je overal mag komen zolang je de huisvrede van mens, dier en plant maar niet verstoort. Er zijn dus vrijwel geen eilanden of kustgebieden met “verboden toegang”, maar je wordt geacht niet voor andermans neus te gaan liggen. Ook het verstoren van dieren, het plukken van planten en het achterlaten van vuilnis vallen hieronder. Regels waaraan iedereen zich houdt en die inderdaad een schoon en prettig milieu ten gevolge hebben. De Zweden zelf maken ook dankbaar gebruik van het Allemansrecht: ’s avonds zagen wij op veel plaatsen eenzame jachtjes, afgemeerd aan de rotsen. Opvallend was het aantal kajaks dat wij overdag tegenkwamen; ook deze trekkers sloegen ’s avonds hun tentje op in alle eenzaamheid. Op een avond hadden wij geankerd in de holte van een hoefijzervormig eilandje, dat ons een goede beschutting bood tegen de westenwind. Een perfecte en idyllische ankerplek, met vlakke zandgrond met wat wuivend wier in kristalhelder water van ongeveer 2 m diep. Wij beleefden daar een prachtige avond met uitzicht op de bergen achter ons en een luisterrijke zonsondergang. Pas toen wij met de verrekijker de kleuren van rotsen en begroeiing in de nabije omgeving bewonderden, zagen wij dat op enkele honderden meters afstand twee kajakkers hun nachtleger hadden opgeslagen. Zij kampeerden tussen de kale rotsen maar waren vrijwel onzichtbaar in het landschap.

Een andere keer vonden wij een idyllische ankerplek achter een groot, hoog eiland in een volstrekt verlaten, heldere baai, omzoomd door bossen. Pas toen we al een uur voor anker lagen, zagen wij door de verrekijker, dat op ca een kilometer afstand een tent stond met een kamperend stel.

Zweden zijn natuurmensen en niet kinderachtig als het gaat om zwemmen in kwallenrijk water. Op vele plaatsen zagen wij volwassenen, maar ook veel kinderen, van steigertjes af duiken, terwijl wij vonden dat er erg veel kwallen waren. Anderen scheuren op warme dagen met hun onvermijdelijke speedboot naar een eiland en gaan daar collectief op de veelal volkomen kale rotsen liggen zonnen, op een handdoekje. De roze lichamen op de lichtgekleurde stenen deden ons denken aan zeehonden op het Wad.

De weinige haventjes die wij gezien hebben, waren klein en overbevolkt. Vaak gelegen op een zeer strategisch punt langs de vaarroute en van oorsprong vissershavens, worden zij ’s nachts bevolkt door overnachters en overdag door passanten die (zoals wij) binnenlopen, inkopen doen, het dorp bekijken en vertrekken. Men ankert veelal met de kop op de wal en laat even vóór het aanmeren het hekanker vallen. Soms geeft dat situaties van in elkaar hakende ankers en verwarde lijnen, maar over het algemeen verloopt het rustig en efficiënt. De voorzieningen in deze afgelegen kustplaatsjes zijn simpel maar voldoende: gewoon een buurtsupertje en een terrasje. Heel rustig en ontspannend!

Wij zagen en passeerden enkele schilderachtige haventjes: Gullholmen, een soort Marken om te zien, met vrolijk geschilderde houten huisjes. Molløsund, een kleine natuurlijke haven met een leuk dorpje eromheen tegen de heuvel op gebouwd en ook met houten huisjes ertussen. Marstrand, dat een beetje aan Cowes doet denken, maar dan eenvoudiger; ook een centrum van wedstrijdzeilen overigens. Store Dyrön, een haven op een eiland dat doet denken aan Vlieland maar dan kleiner, rotsig en steil.

Samenvattend: de Zweedse westkust is een mooi zeilgebied met een prachtige natuur. Een groot bezwaar zijn wat ons betreft de zware motor- en speedboten met hun lawaai, lelijke vormen en kwalijke golven; aangetekend moet worden dat wij er in het hoogseizoen waren. Navigatie is er prima te doen; een GPS is prettig maar niet nodig. Trailerhellingen zijn er niet dik gezaaid en niet aangegeven op de kaart. En wij missen het tijverschil en de stromen, die het allemaal zoveel spannender maken en de natuur zoveel afwisselender.

Naar onze smaak is noordwest Schotland mooier en zeker veel stiller, wel wat onherbergzamer met minder mogelijkheden bij slecht weer; de felle stroming en de hoge tijverschillen maken dit gebied erg aantrekkelijk. De zuidkust van Engeland (Cornwall) is zeker boeiend, maar onbeschutter bij slecht weer. Denemarken biedt dan meer mogelijkheden, maar is vlakker en mist de charme van de rotsachtige kust. Kortom: wij zijn blij de Scherenkust gezien en bevaren te hebben. Misschien keren wij nog eens terug; eerst staan Schotland (in 2005) en de Engelse kust nog eens op ons lijstje. Naast de onvergelijkelijke Wadden, natuurlijk!

Jan Maurits en Jacoba de Jonge