Vrijdag 24 augustus
± 16.00 Uur zeilen we, opgetopt met een ruime voorraad victualiën, kruisend de havengeul uit. Het plan was om naar Kortgene te koersen, om daar zondag de familie Driest met de Drascombe Cornelia te ontmoeten. De maandag daarop begon dan de Oosterscheldetrip, die aangekondigd was op de website. Jammer genoeg was het plan daarvoor eerst laat in het seizoen opgekomen en gerijpt. Het was dus te laat geweest om het in de BaD te laten opnemen. Als alles goed verliep zouden we met vier boten een ruime week op de Oosterschelde doorbrengen. Margot en Frans met de White Seal, Eugène met de Midi, de familie Driest met de Cornelia en als sluitstuk de Walvis met mijn persoontje. De White Seal, komende van een familiefeest in de Sophiahaven, zouden we maandag in de loop van de dag nabij de Oosterscheldebrug ontmoeten. Vervolgens kwam dan Eugène, volgens plan, in Stavenisse bij de vloot. Daar was namelijk een goede helling en het was tevens in het centrum van het Oosterschelde gebied. Op het Veerse Meer aangekomen kon er op één slag naar de Bastiaan de Lange plaat gezeild worden en kon er in het kleine baaitje beschut geankerd worden.
Zaterdag 25 augustus
08.00 Uur overal. Stromende regen! Geen goed begin. Paraplu als noodzeiltje boven het luik opgetuigd. Ik was gisterenavond vergeten om het normale zeiltje op te tuigen. Ik verwachte ook eigenlijk geen regen. Alles maar rustig aandoen. Tegen elf uur werd het wat lichter en werd het langzaam aan droog. Ik moest nog een paar kleine dingetjes aanschaffen, dus besloot ik om naar Veere te zeilen. Kortgene, was op de noordwesten wind een kruisrak. Afgemeerd in de stadshaven naast het hellinggat. Na de boodschappen, plus een friet met kibbeling en een paar biertjes, roeiend naar buiten. Zoals gewoonlijk weer verwonderd nagekeken door de figuren op de superjachten. Onder zeil en koers gezet in de richting van Kortgene. De wind was inmiddels wat gekrompen naar west, het was dus op een paar klein slagen na geheel bezeild. Voor de nacht achter de spijker, op een metertje water, in de buurt van Kortgene.
Zondag 26 augustus
07.30 Uur overal. De weerberichten spraken van noodweer in Nederland! Hier was het windstil en, op een lichte ochtendnevel na, droog. ± 10.00 Uur anker op en zeilend naar de landbouwhaven van Kortgene. Afgemeerd aan de steiger naast het hellinggat en wachten op de familie Driest, die tegen drie uur aangereden kwam. En nu moet ik even mijn excuus aanbieden aan de familie Driest. Helaas is me alleen de voornaam van Hein en de naam Fillipa van de tien jarige dochter bijgebleven. De voornaam van mevrouw Driest is me helaas ontschoten. Nogmaals mijn excuus. Na de kennismaking, het waren nieuwe leden van de Drascombe familie, werd de boot te water gelaten en gingen ze een korte verkenningstocht op het meer maken. Ik ging me eigen verpozen in de plaatselijke friettent, ik had honger en dorst. Na de verkenningstocht werd Cornelia naast Wallie afgemeerd, is zij ook niet zo alleen, en gingen ze weer op huis aan. De afspraak was om morgenvroeg om elf uur richting sluis te zeilen en vervolgens te schutten.
Maandag 27 augustus
Om elf uur waren Hein en dochter weer present, mevrouw Driest had helaas andere verplichtingen, en konden we de boten zeilklaar maken. Ik bouwde het eerste rif in het grootzeil, de wind was inmiddels pittig, en het goede voorbeeld werd door Hein gevolgd. Het was Heins eerste kennismaking met groot water en dan is een voorzichtig begin altijd raadzaam. Tegen twaalf uur waren we zeilklaar en konden we op het laatste moment door een piepklein gaatje de ruimte opzoeken. Er lag namelijk een grote werkboot vlakbij, die een metalen damwand in het water aan het heien was. En die moest natuurlijk precies op het kardinale moment van positie veranderen. Op de motor de landbouwhaven uit en dan op een scherpe aan de windse koers naar de sluis. Het schutten ging vlot, zodat we om ± 13.00 uur weer onder zeil lagen. Hoewel we nog in de beschutting van de zandkreek zeilden bleken er al stevige golven te lopen.
Ik was blij met het eerste rif. Aan de wind zeilend was de afstand tot aan de kardinaal Mosselplaat snel overbrugd en doken we de Oosterschelde in. Bij het passeren van de Cornelia zag ik een glunderende Hein en dochter, en een opgestoken duim. Ze vonden het duidelijk een belevenis!
Het was ook een schitterende zeildag. Een duidelijk aanwezige zon en een prima zeilwind, wat wil je nog meer! Het werd op lange slagen kruisen in de richting van de Zeelandbrug. We wilden de White Seal tegemoet zeilen, die uit de richting van de Roompotsluis kwam.
Ze hadden via het mobieltje doorgegeven dat ze wat later kwamen. Een onvoorzichtige schipper had bij een verkeerde manoeuvre de papegaaistok aan flarden gevaren. Gelukkig groeien er genoeg bomen in Zeeland, zodat Frans van een stevige tak een nood papegaaistok kon fabriceren. Ter hoogte van Kats bleek de stroom zo sterk te worden dat we praktisch op dezelfde plek bleven hakken. Ook niet erg, dan blijven we gewoon op de plaats rust zeilen en wachten we hier op de White Seal. Na een paar maal telefonisch contact, dat door de harde wind nogal onduidelijk verliep, kwam er een goede twee uur later een bekend silhouet onder de brug door. Na de begroeting en het bewonderen van de noodpapegaaistok ‘alla Frans’, besloten we om over het zuidelijke deel van de Galgenplaat te zeilen, en vervolgens via het Brabantsch vaarwater naar Stavenisse te koersen. Door het Engelsche vaarwater was door de vloed geen optie. De Galgenplaat werd grotendeels sturend met de riem overgestoken, het was toch nog iets te vroeg in het tij. Hein had zichtbaar moeilijkheden om de Cornelia op de juiste koers te houden; hij bleef spoedig achter en koerste op een nog ondieper gedeelte af. Op zich was dat geen probleem, want het water was stijgende. Ik besloot toch maar te draaien en mijn hulp aan te bieden, tenslotte had ik ze overgehaald om over de plaat te zeilen. Dichterbij komende kreeg Hein, geloof ik, de slag te pakken, want hij koerste plotseling de goede richting uit en verdween snel buiten bereik. Het gevolg was dat ik zelf, bij het draaien op de oude koers, een beetje in de problemen kwam. Stevige grondberoering en wild klapperende zeilen. Het grootzeil moest er tussenuit! Anker over de muur en het zeil naar beneden. Daarna kwamen we iets rustiger, hoewel de riem gevaarlijk doorboog, weer op de oude koers terug en kwam het Brabantsch vaarwater snel naderbij. Dan zag ik plotsklaps bij de White Seal het anker over de muur gaan en even later de mast naar beneden komen. Wat was daar nu weer aan de hand! Ik kon zonder veel moeite in de buurt komen. Er was gelukkig niets fataals gebeurd. Frans had gecontroleerd de mast laten zakken, om een los geschoten harp of zoiets vast te draaien.
In dieper water komende ging het grootzeil weer omhoog en gingen we kruisend het Brabantsch vaarwater in. Al spoedig bleek dat geen pretje te zijn, de straffe wind hadden we recht op kop; plus dat de vloed op z’n hoogste punt door de geul joeg. Na een klein uurtje worstelen waren we niet noemenswaardig opgeschoten. Ik besloot de zeilen te laten zakken en de ijzeren genua aan het werk te zetten. De optie om een paar uur voor anker te gaan, om op het kenteren van het tij te wachten, verviel door het feit dat het al laat in de dag was en dat we een afspraak met Eugène in Stavenisse hadden. Mijn voorbeeld werd al snel door de anderen gevolgd. En nu bleek wel dat je op stromend water minstens een acht PK motor nodig hebt. Ze kwamen maar heel langzaam tegen de elementen in. Later in de haven waren ze ook heel verwonderd over de sterke stroom die er liep. Dát hadden ze niet verwacht! Eindelijk hadden we ons dan tot aan de ton WtV6 opgewerkt en konden de zeilen weer omhoog. Op het laatste stuk naar Stavenisse konden we een stuk afsnijden door over de Slikken van de Dortsman te zeilen. Voor de kleine ingang van het havenkanaal, dat vrij moeilijk met het blote oog te vinden is, gingen de zeilen weer omlaag en meerden we een half uurtje later aan de passantensteiger af. Eugène met de Midi was inmiddels ook gearriveerd, hij had ons van af de dijk aanzien komen, en was druk bezig met het te water laten van de boot. En tot grote verrassing en blijdschap van Frans bracht Eugène een nieuwe papegaaistok mee. Vanaf hier nogmaals een dank aan Antoine Maartens; hij had totaal belangeloos stad en land afgebeld voor een nieuwe papegaaistok. Ook ik kreeg een telefoontje van hem, of ik op het Veersemeer iemand wist die een nieuwe kon bouwen. Nu weten ze op het Veersemeer nauwelijks wat een Drascombe is, laat staan wat een papegaaistok is. Uit eindelijk gaf hij de papegaaistok van zijn eigen boot (Navis) mee. Nadat we alle vier gebroederlijk naast elkaar lagen werd er tot laat in de avond happy-hour gevierd en eventuele plannen gesmeed voor de komende week. Zeer gezellig!
Dinsdag 28 augustus
Na het ochtendritueel waren we precies op het tijdpunt van hoogwater (± 09.00uur) zeilklaar. Een voor een de haven uit en onder zeil. Het eerste doel van de dag was de Schelphoekhaven, een grote oude werkhaven uit de tijd van de bouw van de Scheldekering. Een aantal mijlen noordelijk van Zierikzee.
Door de stroom tegen wind effect stond er een flinke zee, waar we mooi door – en overheen gingen. Het was scherp aan de wind zeilend bezeild tot aan Zierikzee. Bij de brug moest er de juiste opening gekozen worden om vrij van de pijlers te blijven, altijd weer even een spannend moment. Het wordt dan ook duidelijk hoe klein en nietig je bent met je bootje! Eén klap tegen de enorme pijlers en je zit diep in de problemen. Leuk is ook het idee dat er twee Drascombes met mast en al boven op elkaar onder de brug door kunnen. Ter hoogte van Zierikzee moest er iets van koers veranderd worden en werd het stuk tot de Flaauwershaven een kruisrak. Er waren twee mogelijkheden: door de smalle onbetonde geul noordoostelijk van het Nunnenplaatje, of door de bredere betonde Hammen geul, westelijk van het plaatje. Hein en ik kozen voor de betonde geul, Margot en Frans en Eugène namen het onbetonde geultje. Over bakboord lag het zuidoostelijke deel van de Roggenplaat dat ook met hoog water grotendeels droog blijft.
De grote bult van hagelwit zand was al van verre te bewonderen.
Bij mooi rustig weer liggen hier veel boten voor anker en wordt deze plek als recreatiedoel gebruikt. Vanaf de bocht in het vaarwater, ter hoogte van Flaauwershaven, kon er weer halve wind gezeild worden en werd er een vergeefse poging gedaan om de White Seal en de Midi in te halen. Het nauwe onbetonde geultje was toch sneller geweest.
Voor de haveningang gekomen moest er tussen de staken van de mosselpercelen door gemanoeuvreerd worden en kon ik even later als laatste tegen het strandje voor anker gaan. Klokslag 12.00 uur, tijd voor de eerste consumptie. Na de slok en het twaalfuurtje werd het plan voor het vervolg van de dag besproken. Hein had besloten om morgen weer op huis aan te gaan. Fillipa had heimwee naar haar cavia met de mooie naam: Tijger en ze vond de zee toch wel wat dreigend geloof ik. Hoewel ze zich deze dagen dapper geslagen had. En wij hadden het plan om morgen richting Yerseke te varen om een gast op te halen. Klaas Hoogewerff kwam namelijk een paar dagen als gast op de Walvis meevaren. En het Verdronken land van Zuid Beveland lag op ons te wachten. Het plan werd dus om halverwege, op het Veersemeer, de nacht door te brengen en morgenvroeg op de vloed naar Yerseke te koersen. ± 14.30 Uur dreven de boten weer en konden we ons langzaam aan gereed maken voor de terugtocht. Een half uurtje later gingen de ankers uit de grond en zeilden we één voor één de haven uit. Ik was als tweede buiten en zeilde onder druil en voorzeil. Eigenlijk geen ideale zeilvoering voor de praktisch voor de windse koers die we moesten varen, maar ik liet het maar zo. Wallie was wel in de hand te houden, hoewel de wind meer dan fors was. Ik schatte het toch wel op een dikke zes Beaufort uit noord. Eén voordeel heeft het om onder de druil te zeilen, je hoeft niet bang te zijn voor een klapgijp. En de snelheid lag maar iets onder dat van de andere boten die onder gereefd grootzeil en fok liepen. Een ruime zes knopen gaf het GPS. aan!
Daar hielp natuurlijk de vloed wel een beetje aan mee. Het was fantastisch zeilen! Al surfend vlogen we over de golven. De brug kwam snel naderbij en werd vliegend genomen. Puur genieten! Voor de Zandkreek aangekomen namen de drie boten gehoorzaam de vaargeul, in gedachten waarschijnlijk de belevenis van de vorige dag, het sturen met de riem in golven zand, maar ik nam de binnenbocht en zeilde over de platen. Zo kwamen we bijna gelijkertijd bij de sluis aan en gingen we voor anker om de boten gereed te maken voor het schutten. En dan werden we vorstelijk met vier boten, in een verder totaal lege kolk, geschut. Achter de sluis gingen we, op mijn favoriete plek, in span voor anker en werd er onder een slok en een snack nagenoten van de prachtige zeildag. Na het happy-hour kozen Hein en ik, voor de nacht, een iets rustiger plekje aan een steiger, terwijl de echte stoere zeebonken dapper voor anker bleven liggen.
Woensdag 29 Aug. H. bew. 4>5 B. noord, 15 – 20 gr. Droog, goed zeilweer. Na een rustig begin en afscheid van de Cornelia om 10.30 uur door de sluis en een twintig minuten later onder zeil. Het werd een aan de windse koers naar de uitgang van de Zandkreek. Het beloofde weer een ideale zeildag te worden. Een aarzelend zonnetje en een flinke bries uit het noorden. Een dag om goed door te ademen. We hadden nog twee uur te gaan tot de kentering van het tij. We hadden dus besloten om eerst in de richting van de brug te zeilen en daar dan een beetje te spelevaren tot dat de vloed ons in de richting van Yerseke zou duwen. ± 13.00 Uur was ik bij de brug en kon ik in één slag langs de brug zeilen om daar de twee anderen boten te ontmoeten, die daar al zeilende lagen te wachten op de ‘bakkerskar’. Zo noemde we vroeger, heel oneerbiedig, de stalen Wibo 830, waar we bij de marine watersportvereniging zeilles in gaven. Ze waren, net als mijn trouwe Wallie, wat zwakjes in het scherp aan de wind zeilen. Hun ware kracht lag dan ook in de ruime koersen.
Nadat de vloed begon te lopen gingen we gezamenlijk in de richting van het Brabantsch vaarwater. Deze maal waren we duidelijk sneller door de geul. We hielden de stuurboords kant van de geul aan en zeilden vlak lang de nog droog liggende platen. Dat was leuker varen en het voordeel was ook dat we geen last van het drukke beroepsverkeer hadden. Ter hoogte van de ton BV 15 kozen we een gunstig moment uit om het vaarwater over te steken en doken we de smalle geul tussen de Slikken van de Dortsman en de Middelplaat in. In de bocht nabij de ton D12, op een oesterbank, voor anker voor het middagbiertje en een zoektocht naar levende oesters. Eugène werd op slag dé oesterjager en vergat daardoor even dat de schelpen verdraaid scherp zijn. Het resultaat was dat hij een paar lelijke sneeën in z’n grote tenen opliep. Ik had daar in het verleden al zo mijn ervaring mee opgedaan en had gelukkig, voor dat het te laat was, mijn onderwaterschoenen aan getrokken. Daar kwam mijn voorraadje soda weer goed van pas. Alleen gebruikte hij iets teveel van het goedje in het sodabad, om de wonden te ontsmetten. Zijn voeten hadden erna een eigenaardige witte kleur. Hopelijk zitten ze er nog aan. Als troost vond Eugène de enige levende Zeeuwsche oester, en die slurpte hij met veel plezier en een zalige uitdrukking op zijn gezicht naar binnen. Gezondheid Eugène!! Nadat we weer genoeg water onder de kiel hadden gingen de ankers uit de grond en konden we, op een rustig koersje, in de richting van Yerseke zeilen, om daar de nacht door te brengen. ± 18.00 Uur konden we na wat zoeken in de kleine jachthaven een prima plekje vinden, lekker in de zon en goed beschut tegen de wind. Klaas stond al op de kade te wachten, met genoeg bagage om een wereldreis te maken, en werd door ons hartelijk begroet. Na het weg stouwen van Klaas z’n plunje, je staat er altijd weer versteld van wat je allemaal in een Drascombe weg kan stoppen, het dorp in om mossels te eten. Daar staat Yerseke tenslotte om bekend!
Ze waren wel verdEurood*!
Donderdag 30 augustus
Een ietwat rommelig begin van de dag. Klaas brengt behalve gezelligheid ook een andere dagindeling met zich mee. De ochtend zoet gebracht met boodschappen doen en wat rond luieren tot 14.00 uur. Frans had het zeer druk om vanaf de steiger in het heldere water te loeren en daar de onderwaterwereld te bestuderen. De Oosterschelde staat tenslotte bekend om zijn prachtige onderwaterflora en fauna. Vanaf de havenkade waren de droog liggende platen te zien, en een heel smal geultje met wat water dat naar dieper water voerde. Met het begin van de vloed op de motor naar buiten en door het geultje de vrijheid opgezocht. Na vijf minuten kon de motor uit en zeilden we onder fok en druil, sturend met de riem, de platen op. Het water kwam vlot, dus kon al vlug het roer er weer in. Het hele gebied, op het kleine deel noordoostelijk van Yerseke na, valt onder de natuurbeschermingswet en is dien ten gevolge alleen met hoogwater te bevaren. Droogvallen en overtijen is verboden. Alleen de platen voor Yerseke waren vrij om droog te vallen. En dat kan je dan ook met mooi weer en in het weekend merken. Dan zit half Yerseke, bevoorraad met kisten bier, stoelen, parasols en herrie makende apparaten op de platen en viert feest! Wij zeilden de zuidoost hoek in en hadden het plan om de wet te trotseren.
In de uiterste zuidoostelijke hoek lag namelijk, uit lang vervlogen tijden, een vervallen piepklein haventje, genaamd: Rattekaai. En dat had de belangstelling van Eugène gewekt. Hij wou daar met alle geweld heen en eventueel droog vallen. Na lang aandringen van Klaas, die het maar vreemd vond dat ik zonder kompas de hoek in zeilde, een positie peiling met het GPS genomen. Met de gevonden positie in de kaart zetten maakte ik een klein foutje dat door een wakkere Klaas wel werd opgemerkt. Mijn dank daarvoor! Omdat ik hier goed bekend ben vaar ik hier altijd op zichtnavigatie. De verbeterde positie maakte ‘natuurlijk’ klaar dat we op de goede koers lagen. Nabij de ton KP5 in span voor anker voor het twaalfuurtje en het lang verwachte avontuur met de kreeftenval. Eugène, onze jager, visser en meesterkok wilde hier namelijk op kreeftenjacht gaan.
Hij had de kaart bestudeerd en wist te vertellen dat er zich onder ons veenbanken bevonden en dat dat een geliefkoosde plek was voor rondscharrelende kreeften. Ook alweer zo’n illegaal gedoe! (zie ook: Vanuit d’n kombuysch van Maître Eugène)
Maar er is niets tegen een vers stuk kreeftenvlees, dus sluiten we onze ogen maar weer voor de wet en doen alsof onze neus bloedt! Na een goed uur kon de prima geconstrueerde kooi, gevuld met zalmkoppen overboord gezet worden en konden we nog een uur luieren. Daarna kwam de kooi weer omhoog en bracht een trek van teleurstelling op de gezichten van de toeschouwers. Geen kreeft te zien! Maar wel een tiental krabben die door de kooi kropen en zich te goed deden aan de zalmkoppen. Dát was nou eigenlijk niet de bedoeling! De kooi ging weer overboord en wij gingen anker op. Verder de zuidoosthoek in, richting Rattekaai. Bij de laatste groene ton KB 7 op koers 143°, op het kompas, om Klaas te plezieren, de plaat opgestuurd. De Midi en de White Seal waren zoals gewoonlijk als eerste op de plaats van bestemming. En Eugène kreeg de eer om als éérste Drascombe-zeiler en waarschijnlijk ook als éérste zeiler sowieso, sinds honderd jaar, de geul binnen te varen.
Het enige bewijs dat deze geul vroeger een vissershaventje geweest was bestond er uit dat er nog een paar totaal verweerde afmeerpalen in het water stonden. En dat de geul nog vrij diep is! Waarschijnlijk hebben ze het haventje met een getijdensluisje op diepte gehouden. Daar was alleen niets meer van terug te vinden. Wij bleven doorzeilen tot dat het roer over de bodem schraapte en gingen dan vlak voor de ingang van de geul voor anker. Ik vond het raadzamer om met voldoende water onder de boot te ankeren. Het was doodtij. Een klein uurtje later kwamen Margot en Frans uit de priel geroeid en meerden langszij af. Ze vonden het ook te riskant om daar te overnachten. En tot onze verbazing, Eugène wou persé in het haventje overnachten, kwam een half uurtje later Eugène aangeroeid. Het was inmiddels al donker geworden. Hij vermelde dat de naam Rattekaai in Muggekaai veranderd moest worden. Het was daar niet uit te houden! Verder in het donker, onder het genot van een alcoholische versnapering, een warme hap eten voor ons drieën in elkaar gedraaid. De White Seal was inmiddels apart gaan liggen om in alle rust droog te vallen. Na een vorstelijk maal, ons kookwonder Eugène had een heerlijke salade te voorschijn getoverd, moe en tevreden op een klein beetje scheef vallende Wallie in de zak.
Vrijdag 31 augustus
06.00 Uur overal. Een wandeling over de zandplaat (geen oesters) en een sanitaire stop. Vervolgens weer in de kooi. Hoogwater was eerst om ± 09.30 uur. Iets na acht uur kwam het water razend snel over de plaat vloeien en liet duidelijk weten wie hier de baas was! ± 09.30 Uur anker op en onder zeil, koers 100°.
Het doel was de ton KP5, voor controle van de kreeftenkooi. Nabij de ton voor anker, waar Eugène inmiddels de kooi al omhoog gehaald had. Wederom grote teleurstelling. Geen kreeft te zien! De zalmkoppen waren verdwenen en de kooi was tot barstens toe gevuld met krabben. Grote, kleine, dikke en dunne. Als we kreeft willen eten zullen we een blik open moeten trekken. Het koste Eugène weer een goed uur werk om de kooi te ontmantelen en de krabben de vrijheid te geven. Daarna weer onder zeil, pal west. Richting Yerseke en Goese Sas. Tegen twaalf uur achter de spijker, nabij de sluis van Goese Sas. Het bekend happy-hour en palaver. Het weerbericht voor de volgende dagen was wat somber. Zes Beaufort uit noordwest en regen. Margot en Frans wilden eigenlijk voor het slechte weer uitvaren, richting huis. Ze hadden nog een hele reis voor de boeg. Eugène moest sowieso zaterdag weer naar huis; en ook Klaas had voor het weekend andere plannen. De knoop werd dus, na lang praten en overleggen, doorgehakt, we namen hier afscheid! Eigenlijk jammer, maar het zij zo. Nog even wat verhaald naar dieper water, we dreigde droog te vallen en dan het vaarwel. Waarwel brengt bij mij altijd een beetje leeg gevoel van binnen, vooral als het zo’n fijne tijd is geweest. Margot dreigde bij de afscheidskus nog over de muur te gaan, gelukkig was de sterke en beschermende hand van Frans in de buurt om groter onheil te verkomen. En dan gingen we onze verscheidende wegen. Eugène en Margot en Frans gingen naar de Krabbenkreek in de Keeten, om daar de nacht door te brengen en wij gingen naar het Veersemeer, om morgen vanuit de jachthaven Oranjeplaat
naar Yerseke te gaan. Klaas z’n auto stond daar nog. Om vier uur door de sluis en op de motor naar de werkhaven De Piet. De volgende morgen om ± 10.00 uur afgemeerd in de thuishaven en met de auto van mijn inmiddels gearriveerde vriendin naar Yerseke om Klaas af te zetten. De autotocht naar Yerseke is weer een verhaal apart! Klaas vond het maar niets dat ik mijn weg, door de binnenlanden van het Zeeuwsche, probeerde te vinden zonder kaart. Maar uiteindelijk kwamen we heel en zonder veel tijdverlies in het mosseldorp terecht. Na een biertje en friet met kibbeling in het eetcafé op de haven kwam dan het laatste afscheid.
Verder een groet aan alle lezers en lezeressen en een toedeloe!!
Reijer Bergsma